De normale pad

Afbeelding 1: Uiterlijk van een pad

Afbeelding 2: Verspreidingsgebied van de pad

Algemene informatie

De gewone pad, ook wel de Bufo Bufo (in het Latijn) genoemd is een amfibie. Dit betekent dat het zowel op het land als in het water kan leven. De levensduur van het dier is tussen de 10-12 jaar. 

Leefgebied

De gewone pad komt in alle provincies van Nederland voor, behalve in Noordwest-Friesland, Noord-Groningen en op de wadden-eilanden. Het dier komt buiten Nederland in vrijwel elk Europees land voor, met uitzondering van Ierland en IJsland (zie afbeelding 2). De pad komt voor in tal van watertypen zoals poelen, sloten, meren en vennen. Hierin groeien veel waterplanten die dienen als schuilplaats en als plek om eitjes voor hun voortplanting te leggen.

Habitat

Door de levenswijze is de pad vrijwel uitsluitend te vinden op het land, maar wel in de buurt van water. Vooral vochtige, sterk begroeide plekken, zoals bossen, weilanden, akkers, graslanden etc. behoren tot het habitat van de pad. Het voorplantingswater bestaat uit stilstaand tot langzaam stromend water, dat door de zon wordt beschenen.

Gedrag/leefwijze

De pad is buiten voortplantingstijd ’s nachts veel actief en houdt zich overdag vooral schuil in zelf gegraven holletjes of onder objecten als stenen, houtstronken en in struiken. Wanneer het winter wordt, gaan ze schuilen op dieper gelegen plaatsen en houden ze een winterslaap. De pad heeft geen krachtige achterpoten en kan dus geen grote sprongen maken, hierdoor verplaatst het zich nauwelijks qua leefgebied en leven de dieren vaak heel hun leven samen.

Seizoensactiviteiten

In het voorjaar van maart tot en met mei is de voorplantingsperiode. Het water waarin ze leven heeft dan een aangenamere temperatuur om eitjes te leggen. In de winter houdt de pad een winterslaap. Tijdens de winterslaap staat hun stofwisseling nagenoeg stil. Ze bewegen nauwelijks, verbruiken bijna geen energie en hoeven dus nagenoeg niet te eten. Dit vindt meestal plaats op het land, maar soms ook op de bodem van een poel in de modder.

Voortplanting

Tijdens de voorplantingsperiode leven de padden veel in vochtige gebieden en bij het water (Zie afbeelding 4). Hier kunnen de larven en kikkervisjes zich ontwikkelen. De pad kent een uitwendige bevruchting; er vindt dus geen paring plaats. Het mannetje gaat op het vrouwtje zitten en klampt zich vast in de oksels van het vrouwtje (zie afbeelding 3). Deze houding wordt de amplexus genoemd.[1]

Vlak voor de eierafzet gaan de dieren het water in en kan de bevruchting wel enkele uren duren. Zodra het vrouwtje haar eieren in het water afzet stort het mannetje onmiddellijk zijn zaad uit over de eitjes en kan de bevruchting plaatsvinden. De eieren worden gelegd in een lange streng in plaats van in klompen. Deze kunnen soms wel 5 meter lang zijn en wel 6000 eieren bevatten. Na de eierafzet vertrekt het vrouwtje meteen uit het water, in tegenstelling tot het mannetje, die een paar dagen wacht op andere vrouwtjes om ook diens eitjes te bevruchten. Uit de eieren komen na 10 dagen kleine kikkervisjes, die zich in ongeveer 3 maanden ontwikkelen tot kleine padden.

De duur van de voortplantingsperiode  hangt voor een groot deel af van het weer. Bij regenachtig weer doen padden er zo'n anderhalve week over om naar het voortplantingswater te komen, terwijl bij schommelend weer het wel een aantal weken kan duren. De eitjes van de padden (larven) worden rond de tijd van april/juni gevonden. 

Uiterlijk

De pad heeft een gemiddelde lengte van 6 tot 13 centimeter en het vrouwtje is vaak groter dan het mannetje.[2] Het gewicht schommelt tussen de 50 en 100 gram, wat in vergelijking met andere padden best groot en zwaar is. De kleur van de rug van een pad is verschillend van beige, bruin tot rood. De huid heeft een wrattige structuur, afhankelijk van de weersomstandigheden is de huid soepel en zacht of hard en stevig. De kop van een pad is groot en breed en heeft duidelijk zichtbare ogen. De poten zijn relatief klein en bevatten korte tenen. De poten zijn qua spierkracht zwak ontwikkeld en kunnen, zoals hierboven is gezegd niet ver springen en snel voortbewegen.  

Voedsel

Grof gezegd eet een pad alles wat in de bek past, dit komt door het slechte gezichtsvermogen  van de pad. Het dier slikt voedsel, door met zijn oogballen omlaag te draaien, waardoor het voedsel de maag wordt ingedrukt. Het bekendste voedsel van een pad zijn kleine ongewervelde dieren, zoals insecten, larven, spinnen, slakken en regenwormen.

Voedselpiramide/keten

Een pad eet kleine ongewervelde dieren, zoals hierboven is vermeld. De pad wordt zelf gegeten door onder andere reigers, ooievaars, vossen en snoeken.

Afbeelding 3: De amplexus houding

Afbeelding 5: Aantal eieren en larven door de jaren heen

Afbeelding 4: Een veelvoorkomende voortplantingsplek

Maak jouw eigen website met JouwWeb